Wat je in Amsterdam niet vaak ziet zijn zelfstandige gezinshuizen voor de werkende klasse. Tegenwoordig worden er steeds vaker flatgebouwen neergezet. Rond de eeuw wisseling waren de drie/vier verdiepingen etagewoningen in trek. Een beetje gelijk aan deze tijd werd er toen vrij algemeen aangenomen, dat de bouw van afzonderlijke één gezins arbeidershuisjes in Amsterdam of in de onmiddellijke nabijheid een onmogelijkheid was. De grond is duur, het heien is duur. Voordat men met optrekken van de muren kon beginnen, zou evenveel zijn uitgegeven als ergens anders voor een heel huis.
Toch zijn er in de Lutmastraat, Diamantstraat en Robijnstraat aan het einde van de negentiende eeuw een reeks lage arbeidershuisjes neergezet. De huisjes geven deze straten een dorps karakter wat erg on-Amsterdams overkomt. Vergelijkbare huisjes zijn bijvoorbeeld te vinden in de Slatuinenweg, of de oude dorpscentra in Sloten en Watergraafsmeer. De woonblokken in de Diamantbuurt zijn wel de best bewaard gebleven ensemble van arbeidershuisjes in Amsterdam en dan ook als rijksmonument aangewezen. Wie heeft deze woningen laten bouwen, en wie heeft ze ontworpen?
Nieuwer-Amstel
Door de economische opleving van Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw was de vraag naar woningen in de stad sterk toegenomen. Het inwonertal van Amsterdam was enorm gegroeid en de stad kon deze groei langzamerhand niet meer aan. Binnen de zeventiende-eeuwse stadsmuren werd de bouwgrond schaars, dus keek de stad naar de buurgemeenten om te kunnen uitbreiden. De eerste stap hiervoor werd al door Samuel Sarphati genomen met zijn stadsuitbreiding rondom het Paleis voor Volksvlijt in 1851, daarna kwamen er nog de uitbreidingsplannen van Van Niftrik(1866) en Kalff(1875/1877). Onderhandelingen over de annexatie van het grondgebied van Nieuwer-Amstel werden vanaf 1975 gevoerd, maar het zou nog een aantal jaar duren voordat er grondgebied zou worden geannexeerd.
Aan de andere kant was de gemeente Nieuwer-Amstel druk bezig met het bebouwen van de randgebieden aan de zijde van Amsterdam. In wijk F, wat later de Pijp en de Diamantbuurt zou worden werden verschillende stukken grond verkocht aan fabrikanten, woningmaatschappijen en particulieren. De ruimtelijke ontwikkeling van dit deel komt dus tot stand onder Nieuwer-Amstels bewind en daarmee speelt Nieuwer-Amstel een belangrijke rol in de geschiedenis van Amsterdams negentiende-eeuwse stadsuitbreidingen.
In de negentiende eeuw waren de straatnamen in de wijk F anders dan dat die nu zijn. De straatnamen verwezen naar de beroepen die er waarschijnlijk beoefend werden. Zo had je de Hoedenmakerspad (na 1896: Van Ostadestraat), Kuiperspad (Kuipersstraat), Kruitmakerspad (Saffierstraat), Verwerspad (Tolstraat), en de Wiegelstraat(Lutmastraat)
Wiegelstraat? Ja, Wiegelstraat. Vernoemd naar de glasblazerij van firma van Vos, Kogel en Wiegel die daar vanaf 1837 heeft gestaan. Deze glasblazerij, geleid door de gebroeders Wiegel, stond vlakbij het tolhek aan de Amstel en heeft tot aan het faillissement in 1888 gefunctioneerd waarna de grond per veiling werd verkocht aan de N.V. Woning Maatschappij.
Amstel ter hoogte van nummer 89. De ‘Glashut’, de flessenfabriek Vos, Hanrath & Wiegel, Ca. 1885.
De N.V. Woning Maatschappij was in 1872 opgericht door een aantal prominente burgers als N.G. Pierson, C.P. van Eeghen, P.C. van Beeck Vollenhoven en G.A. Heineken. De maatschappij had als doel het bouwen en verhuren van woningen voor de arbeidersstand. Ze zijn begonnen met een stuk grond op de Nieuwe Oostenburgerstraat en hebben daarna nog meer woningbouwcomplexen gerealiseerd. Op basis van speculatie van het nog te annexeren gebied van Nieuwer-Amstel door Amsterdam heeft de N.V. Woning Maatschappij het stuk grond van de glasblazers Wiegel overgenomen om daar een nieuw wooncomplex te realiseren. Ze hebben daarbij de architect A.L. van Gendt benaderd voor het ontwerp van de arbeidershuisjes.
Van Gendt
De architect die was aangesteld voor de bouw van de arbeidershuisjes was Adolf Leonard (Dolf) van Gendt (1835-1901). Voor Amsterdam een bekende architectennaam. Zijn vader, drie broers en twee zonen waren ook allemaal architect. Je kan wel zeggen dat de Van Gendt dynastie, zeven in totaal, zijn stempel wel heeft gedrukt op het gebouwde Amsterdam van vandaag de dag.
A.L van Gendt was wel de meest bekende van alle Van Gendts met gebouwen als de Hollandse Manege(1882), Het Concertgebouw(1888), en de galerij van het Paleis van Volksvlijt(1881-1883). Misschien wat minder bekend is zijn grote rol in de ontwerp van het Centraal Station(1881-1889) en de Stadschouwburg(1892-1894).
Van Gendt heeft zijn opleiding gevolgd op de Polytechnische School in Delft en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1853 werkte hij samen met zijn vader aan de bouw van de cellulaire gevangenis in Utrecht. In de daarop volgende jaren was hij in de leer bij de architecten J.G.J. van Roosmalen in Zwolle en L.J. Immink in Zaandam. Van 1857 tot 1861 was hij opzichter bij de uitvoering van spoorwegwerken in Rotterdam. En van 1861 tot 1874 was hij als bouw- en werktuigkundige tweede klasse bij de Staatsspoorwegen. Dat was eerst in Alkmaar, maar later, onder eerstaanwezend ingenieur A.J. van Prehn, in Amsterdam. In 1874 vestigde hij zich als zelfstandig architect in Amsterdam.
Van Gendt was voornamelijk geïnteresserd in het technische deel van het vak, de artistieke kant raakte hierdoor vaak op de achtergrond. Hij ondertekende zijn bouwtekeningen dan ook als ingenieur-architect A.L. van Gendt. De wens van de opdrachtgever was leidend in de ontwerpen van de bouwwerken, dat maakte de ontwerpen vaak eclectisch en weinig vernieuwend. De bouwwerken van Van Gendt kunnen wel getypeerd worden als degelijk en goed geconstrueerd. Van Gendt heeft vooral veel gebouwd, naast stations en concertgebouwen ook regelmatig woonhuizen.
Een van de eerste opdrachten die hij kreeg als zelfstandige architect was het complex volkswoningen aan de Nieuwe Oostenburgerstraat. Een opdracht die in 1974 was verleend door de N.V. Woningmaatschappij. Dezelfde maatschappij die dus de opdracht in 1890 aan Van Gendt verleende om de arbeidershuisjes in de latere Diamantbuurt te ontwerpen en van wiens directeur, G.A. Heineken, Van Gendt in 1891 ook een villa aan het weteringsplantsoen heeft mogen ontwerpen.
Arbeidershuisjes
De bouwopgave die Van Gendt van de N.V. Woning Maatschappij kreeg was om op de grond van de voormalig glasblazerij een groep van 82 arbeiderswoningen te realiseren. Het doel was om niet de toen gangbare etagewoningen te bouwen, een gezin bewoond hierbij slechts een deel van een huis en dat gaf volgens de Woning Maatschappij iets onhuiselijks aan een woning. Gezinnen moesten volgens de Woning Maatschappij de beschikking over een eigen huisje beschikken, met daarbij een eigen tuintje. Er moest door Van Gendt één- en tweeverdieping woningen worden ontworpen voor arbeidersgezinnen.
De woningen hebben een vrij simpel ontwerp. Er was namelijk niet veel geld te besteden. De voorgevels zijn gemaakt van baksteen en gebouwd in de neorenaissance stijl met typerende afwisseling van gele bakstenen details. De huizen hebben een fronton met blind timpaan en drie pirons. Elk huis heeft een kleine voorkamer met een grotere achterkamer. Kasten waren er al ingetimmerd bij de oplevering. Ook hadden de huizen drie bedsteden, eentje in de achterkamer en twee op zolder. Alle huizen hadden aan de achterkant een uitbouw met een privaat, dat verbonden was met een beerput. De bonus was een eigen tuin van zo´n 30m2.
In het midden van de beide blokken van 20 huisjes in de Lutmastraat heeft Van Gendt ook een soort hoofdgebouw neergezet voor grotere gezinnen. Deze bestaat uit uit twee huizen, elk met twee verdiepingen. Deze zijn een meter naar voren geplaatst waardoor er geen platte gevelwand is ontstaan, maar wat meer dynamiek in het aanzicht van de woningen.
Annexatie Amsterdam
Op 1 mei 1896, werden bij Koninklijk Besluit grote delen van Nieuwe-Amstel bij Amsterdam gevoegd. Dat was dus maar een paar jaar na de oplevering van de arbeidershuisjes. De overname van het grondgebied van Nieuwer-Amstel door Amsterdam, maakte dat de gemeente Amsterdam werd geconfronteerd met een stedenbouwkundige situatie dat erg afweek met de plannen die zij zelf hadden voor het gebied. De aangelegde straten van de arbeidershuisjes sloot niet aan op het stratenplan, de gebouwen waren op een andere hoogteligging gebouwd dan Amsterdam. En het bebouwingstypen was ook anders dan dat in Amsterdam gebruikelijk was. Ondanks dat is er niet besloten om de huisjes weer te slopen. Misschien kwam dat door de N.V. Woning Maatschappij die bestuurd werd door prominente Amsterdammers. Veel van de Nieuwer-Amstelse bebouwing is namelijk wel gesloopt om plaats te maken voor de Amsterdammers.
In 1907 werd er door de firma I.J. Asscher een nieuwe Diamantslijperij aan de Tolstraat gebouwd. Deze slijperij is ontworpen door de architect G.A. van Arkel en torent hoog uit boven de arbeidershuisjes. Wel gaf deze slijperij veel werkgelegenheid en dat trok nieuwe bewoners aan naar de buurt. Sindsdien waren onder de bewoners van de arbeidershuisjes ook joodse arbeiders van deze Asscher fabriek. Joden mochten geen lid worden van een gilde en konden daarom geen traditionele ambachten uitoefenen. Het beroep diamantslijper viel niet onder een gilde, dat maakte dat deze door de Joodse arbeiders wel werd uitgeoefend.
Hoewel de Diamantslijperij nu al een tijdlang niet meer als slijperij wordt gebruikt en er dus ook geen diamantwerkers meer in de arbeiderswoningen wonen, worden de huizen in de Lutmastraat, Diamantstraat en Robijnstraat nog steeds als de Diamantwerkershuisjes bestempeld. Tegenwoordig zijn de overgebleven huizen particulier bezit.