Site pictogram ArchiHis

Atelierwoningen Zomerdijkstraat

Advertenties

Een bouwblok, speciaal voor schilders en beeldhouwers, en dat in 1934 gebouwd! Daar moet een mooi verhaal achter zitten..

Dit atelierwoningcomplex aan de Zomerdijkstraat stond niet in het oorspronkelijke Plan Zuid van Berlage, maar door toedoen van vasthoudende kunstenaars en enthousiaste architecten is dit gebouw toch gerealiseerd. Bij het onderzoek naar dit gebouw vond ik een paar interessante zaken, zoals hoe dit idealistische project vorm is gegeven door de markt, de geldschieter en het gedachtengoed van de architectenstroming waar de architecten van het gebouw bij hoorden. Ook stond het gebouw een tijd centraal in de discussie over het toentertijd traditionele en nieuwe bouwen en de richting waar de bouwkunst volgens mensen in de vakgroep naartoe moest.

Detail van de kaart van Amsterdam. 15e uitgave. Photolithografie Roeloffzen, Hubner & Van Santen. Het tweede uitbreidingsplan Zuid van H.P. Berlage, getekend in 1915 en goedgekeurd in 1917.
Detail – Kaart van Zuid Amsterdam, opgenomen in een toeristische gids van Amsterdam, samengesteld door A. de Moor, 1936.

Plan Zuid

De Atelierwoningen staan als een zelfstandig blok tussen de Uiterwaardenstraat, Kinderdijkstraat, Zomerdijkstraat en de Hunzestraat in Amsterdam Zuid. Zoals op de kaart uit 1917 is te zien, was door Berlage dit gedeelte van Plan Zuid oorspronkelijk heel anders ontworpen. De Vrijheidslaan met de splitsing naar de Churchill-laan en Rooseveltlaan zijn al wel zichtbaar, maar op de kaart uit 1936 is de gerealiseerde bebouwing te zien die niet meer overeenkomt met het oorspronkelijke plan. In de kleine twintig jaar tussen de twee kaarten waren er nieuwe initiatieven gekomen die maakte dat het ontwerp daarvoor moest worden aangepast. Eén van deze initiatieven was het bouwblok aan de Zomerdijkstraat. Stedenbouwkundig heeft het vast niet zo’n enorme impact gehad, de straten waren omstreeks 1930 al wel gelegd.

Het staat wel vast dat er eigenlijk geen atelierwoningen in het Plan Zuid gepland waren, toch hebben de architecten Piet Zanstra(1905-2003), Jan Giesen(1903-1980) en Karel Sijmons(1908-1989) het voor elkaar gekregen om de atelierwoningen gebouwd te krijgen. Begin jaren dertig lagen er nog veel bouwgronden in het Plan Zuid nog braak, wat maakte dat deze nieuwe wijk ideaal werd geacht voor de door hun bedachte atelierwoningen. Het stadsbestuur wou er in eerste instantie niet aan.

De architecten hadden in 1932 al bij de gemeente aangeklopt om een bouwgrond te verkrijgen waar de atelierwoningen gebouwd konden worden. Zij hadden eerst hun oog laten vallen op het Daniël Willinkplein voor de Wolkenkrabber van Jan Staal en ook het braakliggende grond tegenover het nieuwe De Mirandabad. De architecten hadden namelijk voor de atelierwoningen een aantal eisen waaronder de plaatsing van de ateliers op het noorden en dat het complex geheel op zichzelf kwam te staan en niet in een bouwblok werd in gecoöpereerd. Uiteindelijk werd door toedoen van Wethouder Salomon Rodrigues de Miranda de Zomerdijkstraat door de gemeente vrijgegeven voor de bouw van het complex.

De bouw van atelierwoningen naar ontwerp van architectenbureau Zanstra, Giesen en Sijmons. Links de Kinderdijkstraat en rechts de Uiterwaardenstraat. 5 juni 1934.

De bouw van atelierwoningen, juni 1934.

Atelierwoningen

Het is van alle tijden dat kunstenaars op zoek zijn naar een geschikte woon- en atelierruimte. De kunstenaars in de zeventiende eeuw werkte al op zolderkamertjes, en tegenwoordig hebben kunstenaars nog steeds problemen met het vinden van een geschikte woon/werk ruimte in de stad. In de jaren dertig was het niet anders. In Amsterdam hadden veel kunstenaars vaak niet de beschikking over een goede werkplek, en waren aangewezen tot ruimtes waar andere mensen geen raad mee wisten: Bovenkamertjes in woonhuizen, kelders of torenkamers die niet bestemd waren voor bewoning(bijvoorbeeld in de noord- en zuidtoren aan het Mercatorplein). De schreeuw om goede, maar vooral ook betaalbare atelierwoningen, was groot. Helaas is het vervaardigen van een dergelijke bebouwing altijd problematisch geweest. Het heeft veel overtuigingskracht gekocht van onder andere ook de kunstenaarsverenigingen om dit project gerealiseerd te krijgen: Arti er Amicitiae, de Onafhankelijken, St. Lucas, Hollandsche Kunstenaarskring, De Brug, Rembrandt, de Nederlandsche Kring van beeldhouwers en de Vereniging tot bevordering der Grafische Kunst. allemaal hebben ze meegeholpen met het onder de aandacht brengen van de noodzaak van de atelierwoningen voor de beroepsgroep. Kees Heynsius, Hildo Krop en Matthieu Wiegman namen als de gevestigde namen hierin het voortouw.

Het is niet de eerste keer geweest dat er plannen kwamen voor atelierwoningen. Zo waren er wel eerder plannen voor kunstenaarswoningen van onder andere architecten als H.Th. Wijdeveld die atelierwoningen had ontworpen voor de kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken, H.P. Berlage had een ontwerp met zijn kunstenaarshuis. Ook andere bekende architecten van die tijd hadden plannen gemaakt voor atelierwoningen: M. de Klerk, Staal, van Epen, De Klerk,. Deze plannen zijn uiteindelijk niet uitgevoerd met als belangrijkste reden dat de financiële middelen er niet voor waren. Vaak werd gehoopt op financiële steun vanuit de overheid voor dit soort projecten, maar deze is er nooit gekomen.

Voor het geld voor dit project is er een vennootschap opgericht door Heynsius, Wiegman en Krop. De N.V. Maatschappij tot exploitatie van atelierwoningen ,,Amsterdam” had tot doel : “het verhuren en huren, bouwen, exploiteren. Kopen en verkopen. administreren van atelierwoningen en andere onroerende zaken. Het ter leen opnemen en verstrekken van gelden, al dan niet onder hypothecair verband. “ De vennootschap gaf hiermee de financiële basis voor het project en kon zich ook meteen bezighouden met het vullen van de atelierwoningen. Binnen een korte tijd van de oprichting van de vennotschap waren bijna alle atelierwoningen al voorzien van een toekomstige bewoner.

Het interieur van een van de atelierwoningen op de begane grond, 1934.
Plattegrond en doorsnede Atelierwoningen Zomerdijkstraat. Bouwkundig Weekblad Architectura 56-1935.

Ontwerp

Het gebouw kwam tot uitvoering in een tijd van economische crisis. Dat was mogelijk doordat de architecten het ontwerp sober hielden en de keuze hadden gemaakt voor de ‘eigenbouw’ (particulier opdrachtgeverschap). De architecten hadden zelf het initiatief genomen voor dit project, de steun van de kunstenaars en de oprichting van de N.V. kwam pas later. Na een onderzoek naar de sociale en economische situatie van kunstenaars in Amsterdam kwamen de drie architecten tot de volgende twee uitgangspunten: de prijzen mochten niet hoger zijn dan de kunstenaars nu betaalden en de bouw diende zonder overheidssubsidies te worden gerealiseerd. De samenwerking met de projectontwikkelaar maakte dat het oorspronkelijke ontwerp voor 64 atelierwoningen werd aangepast tot een blok van 32 atelierwoningen en een blok van 24 conventionele woningen. Van de 32 ateliers zijn er 24 voor schilders en acht voor beeldhouwers. Ze werden gebouwd in vier bouwlagen. De conventionele woningen aan de zuidkant werden minder hoog, zodat daar ruimte was voor zes bouwlagen.

Het was voor de architecten Zanstra, Giesen en Sijmons de uitdaging om een zo goed mogelijke invulling te geven aan de bouwopdracht. Want buiten dat het zowel een atelier als een woning betreft, moest het vooral betaalbaar worden voor de kunstenaars om zich er te kunnen vestigen. Het een mocht hierin niet onderdoen van het ander. De architecten hadden in 1932 uitgebreid onderzoek gedaan naar de vereisten en de wensen van kunstenaars van een dergelijke woning/ atelier en wat er door de kunstenaars op dat moment betaald werd voor een woon en/of werkruimte.

Een atelier heeft vooral goed licht nodig en voldoende ruimte om te kunnen werken. Dat maakte dat de ateliers op het noorden moesten staan met een zo groot mogelijk raamoppervlak en de mogelijkheid om de lichtsterkte en lichtvalling door de bewoners aanpasbaar te maken. Om de kunstenaars zo veel mogelijk werkruimte te geven zijn de ateliers 7,25 meter lang en 5 meter breed. De atelier op de begane grond zijn ontworpen voor beeldhouwers. Deze zijn iets groter, hebben een hakhok en zijn voorzien van een bovenlicht. Over alles was door de architecten nagedacht: zo zijn in de beeldhouwersateliers de betonnen vloeren afgedekt met houten blokjes, om het geluid van het hakken te dempen, voor de warmte-isolatie en tegen het beschadigen van scherpe instrumenten. De beeldhouwersateliers hebben aan de noordkant ook brede houten deuren waar de materialen en kunstwerken doorheen verplaatst kunnen worden. Aan de zuidkant zijn er balkons aan de woningen toegevoegd, deze hebben nog een tweede functie. De voorkant van de balkons zijn afschroefbaar, zodat kunstwerken via de balkons naar buiten kunnen worden verplaatst.

Het interieur van een van de atelierwoningen, 1934.
Plattegrond en doorsnede Atelierwoningen Zomerdijkstraat. Bouwkundig Weekblad Architectura 56-1935.

Voor de atelierwoningen is een staalskelet toegepast. De onderaannemer voor het staalskelet en de ijzeren ramen was de firma de Vries Robb’s & Co. Na de Rotterdamse Bergpolderflat, was dit het tweede woningbouwproject waarin een staalskelet is toegepast. De toepassing van een staalskelet maakt dat de gemetselde muren niet dragend zijn. Verschillende woninggroottes zijn dan gemakkelijker te realiseren. Er zijn twee type atelierwoningen in het ontwerp toegepast. Het ene type heeft twee woonlagen en hoort bij de ateliers die op de begane grond geplaatst zijn en bij de schildersateliers die op de tweede verdieping liggen, geschikt voor kunstenaars gezinnen. Het tweede type woning, voor alleenstaanden, is op de eerste en derde verdieping te vinden. Daarnaast is er voor nog een variant op beide typen woningen gezorgd door de trappenhuizen asymmetrisch in elk blok te plaatsen. De kleinste woningen hebben één vertrek, bedoeld als woon- en slaapruimte. De laatste toevoeging aan het ontwerp is de teruggerooide gevel en een winkel aan de Hunzestraat, met grote etalageruiten en toegankelijk vanaf de Uiterwaardenstraat.

Door het staalskelet was het ook mogelijk om snel te bouwen. Op zes februari 1934 werd de vergunning verleend en kon er met de bouw worden begonnen. Het staalskelet werd als eerste gebouwd. De eerste steen werd eind juni ceremonieel gelegd door de toenmalig directeur van het Stedelijk Museum Cornelis Baard, onder toeziende ogen van de architecten, toekomstig bewoners en andere prominenten. Op 24 november werd het complex geopend. De kunstenaars hielden een tentoonstelling in de twee beeldhouwersateliers die op dat moment nog leeg stonden.

Zomerdijkstraat, maart 1946.
Huis Ozefant, Parijs 1924.
Huis Ozefant, Parijs1924.

Franse invloed

Het ontwerp van de atelierwoningen doet vermoedden dat Le Corbusier een inspiratiebron is geweest. Dat is niet geheel verwonderlijk. In de jaren twintig en dertig was Le Corbusier voor de moderne architect het grote voorbeeld. Volgens Le Corbusier moest een gebouw functioneel, constructief en dient zich vooral ook in artistiek opzicht aan de belangen van de geïndustriële maatschappij aan passen. Toen Zanstra, Giesen en Sijmons bezig waren met de plannen voor de atelierwoningen waren ze ook lid van Groep ’32. Groep ´32, opgericht door Albert Boeken(1891-1951), was een groep jonge architecten die pleiten voor een nieuwe architectuur, waarbij behalve functionaliteit en techniek ook de esthetiek weer een rol moet spelen. Een architectuurvisie die voor een deel dus was gebaseerd op de ideeën van Le Corbusier.

Laat het nou net zijn dat Le Corbusier zich in Frankrijk heeft ook een tijd heeft beziggehouden met het ontwerpvraagstuk van de atelierwoning. Le Corbusier, hierin dan weer geïnspireerd op ontwerpen van de gebroeders Perret, heeft meerdere atelierwoningen ontworpen. De eerste ontwerpen stamde uit 1910: De Ateliers d’Artistes, en Maison d’Artiste uit 1922. Deze twee ontwerpen zijn niet uitgevoerd, maar latere ontwerpen wel. Zo is in 1922-1924 de woning voor de kunstschilder Amédée Ozenfant een mooi voorbeeld van de ontwerpideeën van Le Corbusier.

Het ontwerp van Ozenfants atelier was een herinterpretatie van het negentiende-eeuwse Parijse kunstenaarsatelier, maar dan met een moderne, twintigste-eeuwse vormgeving. Het concept van het atelier van de moderne kunstenaar was een verwijzing naar het stereotype beeld van het traditionele kunstenaarsatelier. Het ‘plan libre’ van de woning komt onder meer sterk tot uiting in de gevarieerde ruimteverdeling op ieder niveau en in de indrukwekkende glaspartij van het schildersatelier, helemaal bovenaan de woning. De gladde afwerking van de wanden en het gebruik van ramen met een industrieel karakter zijn voorbeelden van de ontegensprekelijke invloed van de nieuwe materialen en hun mogelijkheden op het esthetische aspect van de woningbouw. Net zoals vele ateliers uit de negentiende eeuw mezzanines met steile trapjes hadden, bevatte ook het atelier van Ozenfant een gesloten mezzanine met een scheepstrapje ernaartoe. De vormgeving van de stalen trappen uit de woning Ozenfant, met hun balusters loodrecht op de trapleuning, refereerde naar stalen scheepstrappen. Dit traptype met balluster en de toevoeging van een mezzanine zie je in de atelierwoningen van Zanstra, Giesen en Sijmons terugkomen, evenals de vrije indeling van de verschillende woningtypes en het industriële gebruik van staal en de grote glaspartijen.

Zomerdijkstraat, juni 1934.
Foto van de architecten Zanstra, Giesen en Sijmons in de Telegraaf van 18-05-1935.

Groep ’32

De Amsterdamse school zou tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog de toonaangevende architectuurstijl binnen Amsterdam zijn. De kritiek van de functionalisten op deze vorm van architectuur richtte zich voornamelijk op het ontwerpen van de woning van buiten naar binnen. Het plastische karakter van de gevel, kwam niet voort uit de eisen van de woning. De Nieuwe Bouwers spraken spottend van ´gevelkunstenaars´. Binnen de architectuurstroming van het Nieuwe Bouwen waren er een aantal groeperingen. Er was De Stijl, maar vanaf de jaren twintig ook de Rotterdamse Opbouw en vanaf 1927 in Amsterdam De 8. Groep ’32 heeft van 1932 tot 1950 bestaan. Voor Groep ’32 moest de ontwerpopgave zakelijk aangepakt worden vanuit de eisen van de bouwopgave. Zij verschilde van De 8 en Opbouw doordat zij nadrukkelijk kunstzinnige elementen niet uit de weg gingen, maar juist een toevoeging van de architectuur waren. Vorm komt niet louter voort uit de functie van het gebouw, maar kent ook een eigen waarde en schoonheid. Architecten die de architectuur wilde vernieuwen deelden zeker een aantal uitgangspunten. Deze waren gebaseerd op de onvrede met de wantoestanden die op dat moment bestonden op het gebied van de volkswoningbouw en het vertrouwen dat deze door middel van rationaliteit en technische middelen konden worden verholpen. Ook hadden zij een voorkeur voor de ruimtelijke en esthetische mogelijkheden die de nieuwe materialen als staal, beton en grote glasvlakken boden.

Het manifest van Groep ’32 geeft goed de intentie van Zanstra, Giesen en Sijmons weer met hun atelierwoningenproject:

“De architect heeft zijn beroep te zien als een medewerken aan de vervulling van materieele en cultureele behoeften en wenschen van den hedendaagschen mensch en samenleving. Met vermijding van ledig formalisme, verouderde tradities en schadelijke individueele werkwijzen, zonder eenig opzicht de bestemming ondergeschikt te maken aan de uiterlijke verschijning van zijn werk, heeft hij uitgaande van een analyse van de behoeften en wenschen van den veranderenden mensch, individueel en als deel van de veranderende samenleving, en door synthese deze vookomende,- door ordening en klaarheid te brengen, met gebruikmaking van de middelen die de hedendaagse wetenschap, techniek en productiemiddelen bieden, zoo veel mogelijk rechtstreeks aan deze te voldoen.”

De bouw van de atelierwoningen, 28 juni 1934.

Piet Zanstra, Jan Giesen en Karel Sijmons behoorde tot de gematigde functionalisten van Groep 32, opgericht door Albert Boeken en Arthur Staal. De groep was van plan om de architectuur in Nederland te moderniseren, maar had in het begin moeite om opdrachten binnen te krijgen. Gedeeltelijk kwam dat doordat de Amsterdamse School toentertijd het meest gangbaar was, maar ook doordat de jaren dertig te maken had met een economische krimp waardoor er weinig opdrachten te vergeven waren. Groep ’32 fuseerde in december 1934 met De 8 om hun bereik en netwerk te vergroten. De Groep had veel ambitie en vele ideeën, helaas zijn er niet ongelooflijk veel bouwwerken gerealiseerd. De atelierwoningen in Amsterdam zijn wel een van de bekendste werken van leden van Groep ’32 gebleken.

Tot 1954 hebben Zanstra, Giesen en Sijmons samengewerkt, daarna ging ieder zijn eigen weg. Piet Zanstra is eerst zelfstandig gaan werken en werkte daarna samen met Ab Gmelig Meyling en Peter de Clerck Zubli. Bekende Amsterdamse gebouwen van Piet Zanstra zijn het Maupoleum, de Europarking, en kantoorgebouw Aurora. Karel Sijmons is door gegaan als zelfstandig architect en heeft voornamelijk protestante kerken ontworpen waaronder de Thomaskerk vlakbij de Zuidas. Jan Giesen was niet zozeer een architect, ik heb begrepen dat hij meer als manager functioneerde binnen het trio.

Atelierwoningen, 1934.

Kritiek

Het lijkt wel alsof deze woningen alleen maar lof hebben gekregen. Niets is minder waar. In de kringen van het Nieuwe Bouwen werd dit complex weliswaar als voorbeeld genomen voor hoe er in die tijd gebouwd moest worden. In andere architectuurkringen was er wel degelijk kritiek. De Telegraaf heeft in 1935 een reeks artikelen geplaatst van architecten over de hedendaagse architectuur: “Over het Nieuwe Bouwen”. Zanstra, Giesen en Sijmons hadden als een van de eersten de gelegenheid gekregen om in de krant hun gedachten aan een breed publiek kenbaar te maken. Ze waren nog jong en hadden duidelijke ideeën over waar de architectuur naartoe moest gaan: Hun werd door de krant gevraagd naar hun gedachtes over de rol van de architect in de ontwikkeling en uitbreiding van de stad. De architecten lieten weten in het artikel dat ze het niet eens waren met de architectuur van de nieuwe buurten in Amsterdam. Daarin waren het voornamelijk de eigenbouwers die het moesten ontgelden, volgens de drie architecten waren de eigenbouwers volksvijand nummer 1! Veel geknoei op constructief, woontechnisch en hygiënisch gebied. Er werd te weinig gekeken en gebruik gemaakt van de moderne materialen, technieken en vernieuwende ideeën over hoe een woning eruit moest zien. Er moest meer gekeken worden naar de bouwwerken en het gedachtegoed van Le Corbusier. De woning bouw moest uit zijn Middeleeuwse isolement bevrijd worden en er moest volgens de drie architecten een begin worden gemaakt met de oplossingen voor de brandende vraagstukken als hoogbouw, open bouw en geïndustrialiseerde woningproductie.

Als reactie op het artikel van Zanstra, Giesen en Sijmons heeft de architect Ingwersen het op zich genomen om vanuit de ‘gevestigde orde’ een vernietigend artikel te schrijven waarin hij duidelijk niet de mening van de drie architecten deelde en de jonge architecten zelfs betichtte dat zij hun vak niet zouden kennen… Als voorbeeld van slechte architectuur nam hij de atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat. Volgens Ingwersen hadden Zandstra, Giesen en Sijmons een veel te hoge toon tegen de ouderen en de eigenbouwers. Dat is niet vriendelijk, en onrespectvol. Deze hadden volgens Ingwersen (te)veel betekend voor de ontwikkeling voor de stad om ze als staatsvijand nummer 1 te bestempelen. De architect had ook gekeken naar de ontwerpen van Zanstra, giesen en Sijmons en op basis daarvan beoordeelde hij dat zij hun vak niet zouden kennen. Als vakman rilt hij van zulke ellende als de atelierwoningen in Amsterdam Zuid. Niks was doordacht: niet de techniek, niet de esthetiek, en vooral niet de bewoonbaarheid van de ateliers.

De stevige beschuldigingen van Ingwersen waren niet onopgemerkt gebleven. Je zou dan verwachtten dat de architecten zelf een reactie op Ingwersen zouden schrijven, maar niemand minder dan hoogleraar constructieleer professor J.G. Wattjes nam het voor de jonge architecten op. De hoogleraar was duidelijk fan van de jongen architecten en hun werk en noemde de beschuldigingen onbehoorlijk en de atelierwoningen het enige gezonde bouwwerk in Amsterdam Zuid. De planindeling en constructie was door de drie architecten met de uiterste zorg en toewijding doordacht. leuzen als Gij verstaat uw vak niet is dan ook volgens Wattjes onbenullig gebazel.

De artikelen in de Telegraaf van Zanstra, Giesen en Sijmons, Ingwersen en Wattjes laten de stand van het architectuurdebat van de midden jaren dertig zien. De jonge architecten wouden breken met het oude, ze hadden onderzoek gedaan naar nieuwe manieren om woningen te bouwen, en de atelierwoningen zijn een voorbeeld van deze nieuwe woningbouw. Ingwersen was van de oude stempel en kon zich helemaal niet vinden in het Nieuwe Bouwen. Volgens Ingwersen krijg je bij het zien van het staalskelet van de atelierwoningen het gevoel van de verstijvende adem des doods. Wattjes moedigde de vernieuwingen in de woningbouw en de atelierwoningen waren een duidelijk voorbeeld van waar de architectuur naartoe moest.

Atelierwoningen, 1934.
Atelierwoningen, 1934.

Toekomst

Tegenwoordig worden de atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat nog steeds bewoond door kunstenaars, helaas niet meer allemaal. De eigenaar van het complex: woningbouwvereniging de Key heeft in 2015 een aantal van de atelierwoningen op de markt gezet. Het beheren van ateliers behoort volgens de nieuwe Woningwet van 2015 niet tot de kerntaak van de corporaties, waardoor het voor woningbouwverenigingen mogelijk is om dergelijke woningen als de atelierwoningen op de Zomerdijkstraat te verkopen aan anderen dan de oorspronkelijke doelgroep: kunstenaars. Gelukkig kwamen hier meteen protesten op wat heeft geleidt tot de afspraak dat woningbouwverenigingen hun voorraad atelierwoningen minimaal gelijk moeten houden. Dat maakt dat voor woningcorporaties het verkopen van atelierwoningen wel mogelijk, maar dan moet er wel ergens anders een atelierwoning bij komen. Daarmee is het bestaan van de atelierwoningen wel enigszins veilig gesteld, maar gezien de woningbouwverenigingen nu vaak overstappen op tijdelijke huurcontracten voor deze woningen bestaat er de kans dat de atelierwoningen op een gegeven moment onbetaalbaar worden voor vooral de jongere kunstenaars die naar een atelierwoning op zoek zijn in de stad en daardoor genoodzaakt zijn om hun beroep op te geven of de stad te verlaten. Dat gaat natuurlijk in tegen de oorspronkelijke opzet van deze woningen en de ambitie voor de stad Amsterdam als kunstenaarsstad. In 1990 zijn de woningen gerestaureerd door de architect Bertus Mulder.

Zomerdijkstraat 22 hs. Interieur atelier van de beeldhouwer Paul Grégoire, juli 1987.
Interieur atelier van de beeldhouwer Paul Grégoire (1915-1988), juli 1987.
Interieur woonvertrek van de beeldhouwer Paul Grégoire (1915-1988), juli 1987.
Interieur huiskamer met atelier (niet zichtbaar) van de beeldhouwer Paul Grégoire (1915-1988), juli 1987.